Anno 1880 kende Nederland ogenschijnlijk kleine problemen. Wie tot het
krantenlezende deel van de natie behoorde, kon bijvoorbeeld het verhaal
over de opening van de Sophia Stichting afgedrukt zien staan naast het
nieuws dat 'een wagen met puin door het schrikken van het paard omgeslagen'
was. In Leiden werd juist een tweede serenade voor de burgemeester voorbereid.
In Rozendaal en Roermond heersten de pokken. De spoorlijk van '-Hertogenbosch
naar Nijmegen was bijna klaar.
Een misdadige Duitser werd in 's-Gravenhage veroordeeld tot een tuchthuisstraf
van acht jaar wegens 'diefstal van kostbaarheden ten nadeele van den heer
van Loon'. Een oliebron in Oost-Indië beloofde rijke winsten en een
Amsterdamse lezer klaagde per ingezonden stuk over het openen van een
brug:-'De Hortus-draaibrug werd te kwart over twaalf (natuurlijk wel 3
minuten te vroeg) geopend voor een groots ledige tjalk, die door een
enkel persoon vooruitgeboomd moest worden. 't Gevolg bleef niet uit,
wij stonden 12 minuten voor de geopende brug, opgevolgd door de noodige
verwarring, toen de brug eindelijk (na onzinnig lang draaien aan een rad)
dicht was'.
Maar wie las de krant in deze tijd? Een abonnement kostte gauw een gulden
of zes per kwartaal en dat kon een heel weekloon betekenen. Menige arbeider
mocht blij zijn als hij in totaal meer dan f 6 per week mee naar huis
kreeg. Bijna de helft van de bevolking behoorde tot de arbeidersklasse,
vijf tot tien procent viel zelfs onder het lompenproletariaat: mensen
die probeerden te bestaan van nietsdoen, alcoholgebruik, stelen en bedelen.
Daarentegen behoorde tien tot vijftien procent van de Nederlands bevolking
tot de bougeoisie, die in aanzienlijke welvaat en beschaving het leven
sleet.
Vooral lompenproletariërs en gegoede burgers verschilden van elkaar
als wezens van andere planeten. Arm en rijk, het onderscheid was dagelijks
merkbaar voor iedereen. De welgestelde Nederlander kon zich soepel per
rijtuig verplaatsen door de straten van de stad of over de landwegen,
gekleed in een maatkostuum. De minder bedeelde moest lopen en had daardoor
een beperkte actieradius in zijn snitloze werkpak met pet, die beleefd
werd afgenomen voor een dame of een heer. Dames en heren waren nog totaal
anders dan vrouwen en mannen.
In 1880 werd ook een enquête gehouden naar de arbeidstoestanden
in het land. Openhartige antwoorden kwamen binnen, bijvoorbeeld van de
Haagse schoenmaker Kees van Harrewijn. Dat was een mondige man van 27
jaar, gehuwd, twee kinderen en bepaald niet de meest ontevreden Nederlander:-'Ik
kan er persoonlijk die dingsdag iets werken, woensdag voor goed en de
vrijdagnacht door de zaterdag-nacht er bij gerekend tot zondagmorgen ja
zelf middag werken en dan uitgaan, drinken en brassen tot het weer dingsdag
wordt. Ook ken ik nog ongelukkiger voorbeelden die men moet ondervinden,
maar met de pen niet op te geven zijn'.
volgende pagina
vorige pagina
|