Buiten de vergadering lagen de zaken minder duidelijk. De tegenslag begon
met de regering, die officiëel buiten de affaire wilde blijven. De
ministers hadden al genoeg problemen in hun verhouding tot de koning.
Toen alle Nederlandse gemeentebesturen het nationale manifest toegezonden
kregen, besloot de hoofdcommissie wijselijk aan deze brief geen publiciteit
te geven 'voordat uit de antwoorden der gemeentebesturen gebleken zal
zijn, dat het plan genoegzaam wordt ondersteund'. Men overwoog zelfs gebruik
van de term 'vertrouwelijk'.
De omzichtigheid was niet geheel ten onrechte. Na een maand hadden 165
gemeentebesturen positief gereageerd tegen 24 ongunstig. Maar de tendens
oogde somber, want hoe groter de gemeente was hoe groter de tegenstand.
De hoofdcommissie hield de details pijnlijk nauwkeurig bij. In de 165
coöperatieve gemeenten woonden welgeteld 786.412 Nederlanders, maar
in de 24 andere verbleven er bijna evenveel: 773.986. Niets was vernomen
van 914 gemeenten met de overige 2.249602 ingezetenen.
De verdeeldheid leek zo groot, dat de redactie van de Goesche Courant
het op 4 oktober nodig vond een algemene verzoening te bepleiten: -'Wij
vreezen, dat er anders ten slotte niets tot stand zal worden gebracht'.
De krant suggereerde om gewoon met z'n allen geld bijeen te brengen en
dan verdere meningsverschillen te omzeilen door de definitieve keus van
het soort gedenkteken over te laten aan de zonen van koningin Sophie.
Willem III werd discreet buiten de kwestie gehouden.
Van Reenen greep naar een ander wapen: relaties. Per traditie was dat
een machtig middel bij een regerende elite, waarvan iedereen iedereen
kende. Maar de elitaire spankracht taande en zelfs deze beproefde methode
faalde vooralsnog. Eén van zijn opvolgers als burgemeester van
Amsterdam schreef Van Reenen een openhartige brief.: -'Ik heb het vooregt
als President, Vice-President of gewoon lid, in eene menigte Comité's
en Commissies te Amsterdam zitting te hebben, die allen geld vragen en
zeer weinig ontvangen. Ook met de Badkapel te Scheveningen zit ik als
President-Curator aan de grond en weet niet hoe de zaak te behouden. Gij
zult mij dus toestemmen dat meer dan gewone moed vereischt wordt dus opnieuw
bij mijn medeburgers aan te kloppen. Ik beken gaarne dat ik die moed mis...'.
volgende pagina
vorige pagina
|