De Sophia Stichting, een gebouw in de duinen

De gevolgen van de industriële revolutie die tenslotte ook Nederland ging veranderen, kwamen hard aan.In zijn totale samenhang werd het probleem nog slechts door enkele verlichte geesten onderkend, maar één ding was onmiskenbaar voor iedereen die wilde zien: de kleintjes in de bedompte souetrrains dreigden letterlijk kind van de rekening te worden. De jeugd liep de grootste risico's. In dit opzicht was Nederland zelfs een achtergebleven gebied in kapitalistisch West-Europa. Pas in 1874 was hier het eerste wetje voor de bescherming van kinderen tot stand gekomen: kinderen beneden 12 jaar mochten sedertdien niet langer te werk gesteld worden in fabrieken, werkplaatsen of mijnen. Maar de bepalingen werden op grote schaal ontdoken en dat kon, omdat de controle onvoldoende geregeld was. Trouwens, de meeste kinderen werkten op het land en deze arbeid bleef legaal.
Méér dan in wettelijke bepalingen met de bijbehorende politieke actie zochten vee Nederlanders nog steeds heil bij liefdadigheid. Het land beschikte over een rijke traditie van kerkelijke hulpinstellingen en armbesturen. Armoede en ellende werden al zoveel jaar gezien als normaal. Het inzicht dat deze verschijnselen wel degelijk met succes konden worden bestreden door oorzaken weg te nemen, brak in Nederland pas vrij algemeen door tegen het einde van de negentiende eeuw.
De Sophia Stichting begon als een echte liefdadige instelling. De eerste versie van de statuten liet geen twijfel bestaan over de doelstelling: 'tijdelijke verpleging van kinderen van minvermogenden, waar ook in Nederland gevestigd, en zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid, voor wie zeelucht en het gebruik van zeebaden noodig worden geacht'.
Per traditie lag de leiding in handen van een college van regenten. Dit hoge orgaan bestond uit zeven heren, vier bestuursleden van de voormalige
's Graavenhaagsche Zeebad-Inrichting voor minvermogenden en drie leden van de hoofdcommissie. Van Reenen bleef voorzitter. De drie dames uit het voormalige barak-bestuur, twee actieve baronessen en een jonkvrouwe, mochten meehelpen als regentes. Zij zorgden voor zaken die als typisch vrouwelijk werden beschouwd, zoals het linnengoed. Voorlopig bleven de heren der schepping dus de baas over het nationaal monument ter nagedachtenis aan een vrouw.
Pas in 1920 zouden de regentessen als volwaardig lid met gelijke rechten en plichten worden opgenomen in het bestuur.

Bovenstaande tekst is met - toestemming van de Sophia Stichting - vrijwel geheel overgenomen uit het boek "Met de tijd mee" geschreven door Drs.F. Boersma ter gelegenheid van het 100 jarig bestaan van de Sophia Stichting in 1980.

volgende pagina

vorige pagina